Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BB1935

Datum uitspraak2007-08-02
Datum gepubliceerd2007-08-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07-3994
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Verweerder heeft een last onder dwangsom opgelegd, waarbij een begunstigingstermijn van 5 maanden is gesteld. Bij de vaststelling van de begunstigingstermijn heeft verweerder zich alleen laten leiden door de - naar verwachting binnen 5 maanden afgeronde - lopende vrijstellingsprocedure om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen. De voorzieningenrechter overweegt echter dat de begunstigingstermijn er slechts toe dient de overtreder in de gelegenheid te stellen de overtreding ongedaan te maken. Nu niet in geschil is dat de betreffende overtredingen direct kunnen worden beeindigd, is niet aannemelijk gemaakt dat een begunstigingstermijn van 5 maandenn nodig is.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 07 - 3994 uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2007 in de zaak van: Koninklijk Verbond van Ondernemers in het Horeca- en Aanverwante bedrijf Horeca Nederland, Afdeling Haarlemmermeer/Aalsmeer, gevestigd te Nieuw-Vennep, verzoekster, gemachtigde: D.A. Hogervorst, projectleider van BEM, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer, verweerder, derde partij Olmenhorst Fruit B.V., gevestigd te Lisserbroek. 1. Procesverloop Bij besluit van 7 juni 2007 heeft verweerder Olmenhorst Fruit B.V. (hierna: De Olmenhorst) gelast om uiterlijk 15 november 2007 het met het bestemmingsplan strijdige gebruik op het perceel Lisserweg 481-489 te Lisserbroek, te beëindigen en beëindigd te houden. Voorts heeft verweerder De Olmenhorst gelast om de overtreding van artikel 8.1 Wet milieubeheer op het genoemde perceel uiterlijk 15 november 2007 te beëindigen en beëindigd te houden. Bovendien heeft verweerder in voornoemd besluit De Olmenhorst gelast om de overtreding van artikel 3 Drank- en Horecawet uiterlijk 15 november 2007 te beëindigen en beëindigd te houden. Indien niet aan de lastgevingen wordt voldaan, verbeurt De Olmenhorst met ingang van de dag na het verstrijken van de hiervoor gegeven termijn een dwangsom van €10.000,- ineens per overtreding. Tegen dit besluit heeft het Bureau Eerlijke Mededinging (hierna: BEM) namens verzoekster bij brief van 18 juni 2007 bezwaar gemaakt. Bij brief van 19 juni 2007 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is behandeld ter zitting van 31 juli 2007, alwaar namens verzoekster zijn verschenen D.A. Hogervorst, voornoemd, en M.R.F. Wiesehahn, inspecteur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H. van Donge, werkzaam bij de gemeente Haarlemmermeer. Namens de derde partij is J. van Eeden, algemeen directeur van De Olmenhorst, verschenen. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voorzover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Voor zover het bestreden besluit ziet op handhaving van de Wet milieubeheer, is de voorzieningenrechter niet bevoegd hierover te oordelen. Niet de rechtbank, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is immers bevoegd te oordelen in dat geschil. 2.3 Niet in geschil tussen partijen is dat De Olmenhorst sinds begin jaren negentig in strijd met de voorschriften van het bestemmingsplan het betreffende perceel gebruikt voor niet agrarische activiteiten (gebruik ten behoeve van opslaglocaties, diverse ateliers, een architectenbureau, een meubelmakerij, een veldstation van onderzoeksfaciliteit, landgoedwinkel en kaasmakerij en horecagelegenheden). Voorts staat vast dat De Olmenhorst zonder vergunning ingevolge de Drank- en Horecawet anders dan om niet alcoholhoudende dranken verstrekt. 2.4 Verzoekster heeft bij brief van 27 april 2005 verweerder verzocht handhavend op te treden tegen De Olmenhorst ten aanzien van het handelen in strijd met artikel 3 van de Drank- en Horecawet alsmede de gebruiksvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan. Bij besluit van 23 september 2005 heeft verweerder het verzoek, voor zover betrekking hebbend op de Drank- en Horecawet, afgewezen. Voor zover het verzoek betrekking heeft op handhaving van het bestemmingsplan heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoekster geen belanghebbende is bij het verzoek om handhaving. Bovendien heeft verweerder bij besluit van 30 november 2005 besloten om - in afwachting van legalisering - de strijdige situatie op De Olmenhorst terzake van de Wet milieubeheer, de voorschriften van het vigerende bestemmingsplan, de Drank- en Horecawet en de APV te gedogen. In het besluit op bezwaar van 6 juli 2006 heeft verweerder het verzoek dat ziet op handhaving van de Drank- en Horecawet afgewezen. In dit besluit heeft verweerder het verzoek dat ziet op handhaving van het bestemmingsplan en het gedogen van de overtreding van de voorschriften uit het bestemmingsplan niet-ontvankelijk verklaard omdat verzoekster geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb). 2.5 Bij uitspraak van 26 april 2007 (Awb 06-4529) heeft de rechtbank Haarlem het besluit van 6 juli 2006 vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder op 7 juni 2007 een nieuw besluit genomen. Verweerder heeft besloten handhavend op te treden tegen de illegale situatie op De Olmenhorst wegens strijdigheid met de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan, de Wet milieubeheer en de Drank- en Horecawet. 2.6 Verzoekster kan zich niet met dit besluit verenigen. Aangezien de aan het dwangsombesluit verbonden begunstigingstermijn loopt tot 15 november 2007 is er volgens verzoekster sprake van een feitelijk nieuw gedoogbesluit. Hierdoor worden de rechten van de reguliere horeca ondermijnd en De Olmenhorst uit de wind gehouden, aldus verzoekster. Volgens verzoekster heeft verweerder door de lange begunstigingstermijn een overgangsperiode gecreëerd tot aan het moment dat er wel concreet zicht op legalisatie bestaat. 2.7 Verzoekster heeft ter zitting aangegeven uitsluitend belang te hebben bij optreden door verweerder tegen de illegale horeca-activiteiten. Het onderhavige verzoek ziet dan ook alleen op dat deel van het besluit dat betrekking heeft op de overtreding van artikel 3 Drank- en Horecawet en overtreding van de gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan vanwege horeca-activiteiten, te weten de zaalverhuur en gebruik van het terras. Gelet hierop zal de voorzieningenrechter uitsluitend dat deel van het besluit beoordelen. 2.8 Zoals voorts ter zitting uiteengezet, beoogt verzoekster met het verzoek om een voorlopige voorziening dat de lengte van de begunstigingstermijn wordt bekort. In de omstandigheid dat de bezwaren van verzoekster juist zien op de duur van de begunstigingstermijn die op 15 november 2007 afloopt, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds een spoedeisend belang gelegen. Gelet op de te verwachten duur van de bezwaarprocedure - verweerder heeft in dit verband aangegeven dat pas op 30 augustus 2007 een hoorzitting zal plaatsvinden - zal het bezwaar van verzoekster immers illusoir worden indien verzoekster de bezwaarprocedure afwacht. 2.9 Ten aanzien van de lengte van de begunstigingstermijn overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 2.10 Ingevolge artikel 5:32, vijfde lid, Awb wordt in de beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van de overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. 2.11 In het bestreden besluit heeft verweerder niet gemotiveerd op grond van welke overwegingen hij tot een begunstigingstermijn met een duur van vijf maanden is gekomen. Ter zitting is gebleken dat verweerder zich bij de vaststelling van de begunstigingstermijn alleen heeft laten leiden door de - naar verwachting vóór 15 november 2007 afgeronde - lopende vrijstellingsprocedure om de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen en het daarbij, gelet op het belang van De Olmenhorst, niet redelijk te achten om door het stellen van een kortere begunstigingstermijn de horeca-activiteiten voordien tijdelijk te laten beëindigen. 2.12 De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat een handhavingsbesluit is gericht op het - volledig - opheffen van de overtreding. Een begunstigingstermijn dient er slechts toe de overtreder in de gelegenheid te stellen de last uit te voeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd. In de Memorie van Toelichting wordt benadrukt dat de termijn gedurende welke een last kan worden uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd, door het bestuursorgaan zo kort mogelijk moet worden gesteld. De begunstigingstermijn mag niet zo lang worden gesteld dat het dwangsombesluit in feite een gedoogtoestemming voor een bepaalde termijn wordt (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 maart 2005, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AT1992). Hieruit vloeit voort dat de begunstigingstermijn er niet toe kan dienen, zoals verweerder kennelijk heeft aangenomen, om een vrijstellingsprocedure op te starten teneinde het met het bestemmingsplan strijdige gebruik alsnog te legaliseren. 2.13 Nu zowel verweerder als De Olmenhorst ter zitting hebben bevestigd dat de overtreding van artikel 3 Drank- en Horecawet en de overtreding van de hiermee samenhangende gebruiksvoorschriften uit het bestemmingsplan eenvoudig en direct kunnen worden beëindigd, is niet aannemelijk geworden dat een begunstigingstermijn van vijf maanden nodig is. Uit het vorenstaande volgt dat niet kan worden gesproken van een reële begunstigingstermijn als bedoeld in artikel 5:32, vijfde lid, Awb, zodat het besluit in zoverre in strijd is met dit artikel. 2.14 Het vorenstaande betekent dat het primaire besluit naar verwachting in de bezwaarprocedure geen stand zal kunnen houden en de voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter schorst het primaire besluit van 7 juni 2007 voor zover het betrekking heeft op de begunstigingstermijn voor het voldoen aan de last die ziet op het ongedaan maken van overtreding van de Drank- en Horecawet en de gebruiksvoorschriften uit het bestemmingsplan voor zover betrekking hebbend op horeca-activiteiten. Voorts bepaalt de voorzieningenrechter dat de begunstigingstermijn voor dit deel van de last onder dwangsom wordt gesteld op twee weken na de datum van deze uitspraak. Hoewel de overtredingen feitelijk direct beëindigd zouden kunnen worden, acht de voorzieningenrechter een termijn van twee weken, mede gelet op de belangen van De Olmenhorst, redelijk. 2.15 Voorts bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van verweerder. 3. Beslissing De voorzieningenrechter: 3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe; 3.2 schorst het besluit van 7 juni 2007, uitsluitend voor zover het betreft de begunstigingstermijn voor de last onder dwangsom ten aanzien van overtreding van artikel 3 Drank- en Horecawet en de gebruiksvoorschriften uit het bestemmingsplan voor zover betrekking hebbend op horeca-activiteiten; 3.3 treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn voor dit deel van de last onder dwangsom wordt gesteld op twee weken na de uitspraak op 2 augustus 2007; 3.4 veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten tot een bedrag van €644,- te betalen door de gemeente Haarlemmermeer aan verzoekster; 3.5 bepaalt dat de gemeente Haarlemmermeer het door verzoekster betaalde griffierecht van €285,- aan haar vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, voorzieningenrechter, en op 2 augustus 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.